Dag drie deze week in de duinen. Mijn lijf is al minder stram. Mijn longen helaas niet. Na drie slapeloze nachten voel ik elk longblaasje krampachtig haar best doen om mijn bloedbaan van zuurstof te voorzien. Als elastiekjes waar de rek uit is.
Maar ik ben er. Tussen de bijna kale bomen. Het domein van de herten. Hoofd naar beneden, bewust in- en vooral langzaam uitademen, in cadans. Vanuit gedachten kijk ik op. Mijn blik ontmoet twee reebruine ogen onder een immens gewei. We kunnen elkaars wimpers tellen. Tot één van ons de magie verbreekt. Wow, wat een ontmoeting!
De longen willen nog steeds niet helemaal meebewegen, maar het hoofd stroomt langzaam leeg. Het is van korte duur. Flarden van gister gevoerde gesprekken dringen zich op. Ze vragen om een vervolg. Of is dat vooral mijn eigen vervolgvraag?
Ik loop door een laan met aan weerszijden knoestige berken. Krokodillenbomen. De meeste staan nog fier omhoog. Een enkele ligt met machtige wortelvoeten op haar zij. Geveld door de wind of andere elementen. Nog steeds in dienst van haar omgeving.
Ik denk na over de filosofen van gisteren. Kierkegaard, Heidegger, Sartre. Hun boodschap heb ik nogal plat vertaald met: wie of wat je bent of wilt zijn, je hebt het allemaal zelf in de hand. Met daarbij een soort hogere waardering voor het doorleven van het leven. En dat laatste is eigenlijk je plicht.
Ik vraag me af hoe wij ons vanuit deze idealen verhouden tot onze natuurlijke omgeving. Er bekruipt mij de verontrustende gedachte dat we ons ook vanuit deze filosofische invalshoeken boven de natuur verheven voelen. Terwijl ik me steeds meer afvraag of dat ook daadwerkelijk het geval is. Zou de native american of de Maori ook bezig zijn geweest met het ontleden van ‘grenssituaties’ of zijn of haar bedoeling? Misschien is het juist onze plicht om dienstbaar te zijn ten opzichte van moeder aarde en al haar bewoners. Net als de gevelde berk in de krokodillenlaan.
Of ben ik gewoon bang om mijn volle zelf te ontwikkelen en uit te dragen. Als in dat door Mandela geleende gedicht van Marianne Williamson?
Onze diepste angst
is niet dat we onmachtig zouden zijn.
Onze diepste angst betreft juist
onze niet te meten kracht.
Niet de duisternis, maar het licht in ons
is wat we het meeste vrezen.
We vragen onszelf af:
Wie ben ik wel om mezelf briljant, schitterend,
begaafd, geweldig te achten?
Maar waarom zou je dat niet zijn?
Meeblazen