Ik heb een enorme behoefte aan wat optimisme. Aan mooie zacht dansende woorden. In de ochtendkrant kan ik ze zo snel niet vinden. Op de radio al evenmin. Dan maar zelf aan het werk. Maar waar te beginnen? Bij mijn eigen-wijze planten in de tuin misschien?

Ik zie ze voorzichtig hun hoofd weer naar boven richten. Voorzichtig. Want zij weten als geen ander het gevaar van je kop boven het maaiveld uitsteken. Dat doe je met beleid. En gezamenlijk. Meneer Vorst en mevrouw Wind hebben het nog te veel voor het zeggen. Ik laat ze daarom nog maar even met rust. Laat de oude bladeren, de shit, nog even liggen. Het beschermt ze. Hoe vreemd dat ook in onze geordende oren klinkt.

De hogere broeders zijn wat brutaler. Zitten al volop in de knop. Wachtend op die warm genoege zonnestralen. Wachtend op hun moment van mooie verhalen. Van pracht en poëzie. Van beroering van al onze zintuigen. Van roze bloemen in rode bomen. En zoete geuren in de verschillende kleuren.

Dit wordt nu wel heel zoetsappig. Bovendien is het nog niet zo ver. Het smachten wel, maar de uitvoer laat nog even op zich wachten.

Daarnaast blijkt dat niet iedereen hiervan kan genieten. Omdat er in de wijde omtrek geen boom, struik of plant te vinden is. Of omdat ze niet opgemerkt worden.

Nu doet de corona crisis er ook alles aan om die denkbeeldige planten en bomen voor sommige van ons zo onzichtbaar mogelijk te maken. De natuur bestaat voor hen op dit moment vooral uit donkere wolken. Voor anderen is de natuur nu vooral een uitlaatklep. Een plek om even letterlijk de ruimte op te zoeken en weer lucht te voelen.

Ik gun ons in die ruimte zo het zicht op de kracht van al dat groen. Het besef dat die wolken wel weer overdrijven. Dat juist die kleine kopjes en knopjes onze zorg en aandacht kunnen gebruiken. En dat we er dan veel. Heel veel voor terug krijgen.

Misschien zelfs een beetje optimisme.