‘Hebben jullie eigenlijk al lammetjes?’ vraag ik nieuwsgierig aan de boerin als ik mijn groentepakket kom ophalen.
‘Nee… en die gaan er ook zeker niet komen dit jaar,’ zegt ze.

‘??? Kun je dat zo met zekerheid regelen, dan?’
‘Mm mm, we hebben een kudde met alleen maar ooien. En eens in de twee jaar hebben we dan een ram. Op bestelling.’

‘(Gniffel) Ja, zo lukt dat regelen wel ja! Hoedat doen jullie dat dan zo?’ vraag ik verwonderd.
‘Nou, zo’n ram geeft meestal alleen maar gedonder. Zelfs als die kleine rammetjes groter worden in zo’n kudde. Der komt altijd gedoe van. Er is gewoon altijd onrust met een ram er tussen.’

‘Net als in de echte wereld’, zeg ik.
‘Nou, dat kun je wel zeggen ja.’

Zal ik nu zeggen, wat er de laatste tijd steeds vaker door mijn hoofd spookt? Wat ik steeds vaker denk? En voor ik het weet, is het eruit: ‘Soms vraag ik me af of we niet een stuk beter af zouden zijn zonder ze. Die mannen. Ze maken der zo’n zooitje van. Zeker nu. Dat zie ik ons vrouwen nog niet zo snel doen.’
‘Nee.’

‘Wij zijn ook niet altijd even aardig hoor,’ vervolg ik.
‘Ja, we kunnen best venijnig zijn. En gemeen. Maar dat!’

‘Dat niet, toch?’

We kijken elkaar even vertwijfeld aan. Schudden dan resoluut ons hoofd en zeggen in koor:
‘Nè, dat zouden wij nooit doen!’

Nog vol van deze gezamenlijke en geruststellende constatering wensen we elkaar een fijn weekend toe.
Onderweg naar huis fiets ik langs de kudde schapen. Ze staan gezusterlijk – zij aan zij – heerlijk in het zonnetje te grazen.