Het is vijfentwintig graden, het zonnetje schijnt en er staat een klein windje. Het perfecte zeilweer. Mijn eega vraagt of ik mee ga het water op. Nu ben ik dat hele jaar nog niet op dat water geweest, dus heb ik eigenlijk geen excuus om af te slaan. Behalve dan dat het mijn eigen plannen doorkruist en aanvoelt als spijbelen.

Hoe dat kan? Geen idee. Want de grote vakantie duurt nog een week, en mijn sabbatical ben ik vorig jaar net na die grote vakantie begonnen. Dus officieel zou ik nog één week ongeschonden moeten kunnen genieten van die laatste mooie dagen.

Of gaat het om wat anders? Gaat het om het achterliggend dilemma; mee gaan in de grote liefde van je eega of gaan voor je eigen verlangens. Eigen verlangens die ergens liggen te rijpen en nog geen concrete vorm hebben aangenomen. Maar die wellicht door het meebewegen met de ander geen stap dichterbij komen.

Daar komt nog bij dat zijn grote liefde bij mij nog geen ieniemienie vlammetje doet oplaaien. Ik heb het niet zo op zeilen. Ben eigenlijk bang van het water (of althans de natuurlijke kracht ervan). Wil graag kunnen bewegen (en dan meer dan twee stappen) en krijg het altijd koud. Heel koud. Eenmaal aan boord voel ik me compleet nutteloos. Kan ik nog steeds bakboord niet van stuurboord onderscheiden. Stuur ik de boot nog steeds de verkeerde kant op omdat het wiel anders werkt dan de helmstok.

Maar misschien kan ik het nuttige met het aangename verenigen. Thuis is immers op dit moment ook niet de meest stimulerende omgeving. Ik kan mezelf niet eens horen denken. Laat staan dat ik iets kan doen zonder dat er een kind, een YouTuber of een kat doorheen mauwt. Bovendien is er iets van mijn sabbatical dat ik zeker vast wil houden; het genieten van het moment, blij worden van de kleine dingen, van de mensen en de natuur om me heen.

Dus beland ik met opschrijfboekje op de boot. Het is heerlijk. Precies het juiste windje en zon, heel veel zon. Overvliegende ganzen, de skyline van Volendam en onder de boot welig groeiende waterplanten zorgen voor een aangenaam vaartje. Ik doe mijn ogen dicht, snuif de frisse lucht op, hoor het water vriendelijk tegen de boot botsen, voel het zonnetje mijn gezicht kussen. Ik ben overstag.

Bijna dan. Op de terugweg trekt de wind aan tot windkracht vier, zit de zon achter de zeilen en krijg ik het koud, heel koud.

Het lijkt wel symbolisch voor het proces waar ik nu in zit.