Rijdend onder reikhalzende armen die samen een dak van beschermende bladeren vormen, word ik koninklijk ontvangen door een bende kwetterende vogels. Een haastig overstekend muisje roetsjt nog net voor mijn fietsband naar de overkant van de weg.

Ik ben een tijdje afwezig geweest. Maar dat lijkt er niet toe te doen.

De meidoorn verwelkomt me met haar verzengend zoete lucht. Een dan nog voorzichtig zonnetje kust zachtjes mijn huid. Een soezende bambi tilt haar hoofd op om me nieuwsgierig even gedag te zeggen. Verderop bungelt een rups voor mijn ogen aan een onzichtbaar zijden draadje.

Af en toe popt er in het lentefrisse groen een geel bloemenhoofdje op. Smeerwortels lijken te zijn behangen met druppeltjes blauwpaars bloed.

Ik vlijt me neer op een open veldje bij het water, waar de prachtige groene skyline deinend in weerspiegelt. De eerste libelle helicoptert boven het gras. Vliegende en kruipende beestjes maken een pitstop op mijn schrift. Om even uit te rusten en vervolgens weer verder te reizen.

Als ik zelf mijn weg vervolg voel ik aan één kant een frisse zachte zeebries de blote delen van mijn lichaam aaien. Aan de andere kant de zon met haar langzaam opbouwende warmte. Vlinders fladderen vrolijk een stukje mee. Aangewakkerd door de wind kwebbelen jonge berkenblaadjes honderd uit. Verderop hoor ik zelfs een echte Woody Woodpekkert op een boom hameren.

Zo zwerf ik een tijdje tijdloos door de duinen. Eén met alles om me heen. Verrijkt, verbonden en op de één of andere manier gezien.

Wat een heerlijk medicijn.