In een wagen vol geladen met kinderen, scooters, helmen en kniebeschermers zetten we koers richting Rotterdam. Daar aangekomen staat een sliert van kinderen met allemaal dezelfde verliefde blik in de ogen, uitkijkend naar wat komen gaat; een middag lang jezelf afmatten op de ramps, rails en roll-in’s van Skateland. Omdat dit echt iets is wat je als ouder niet wilt zien (je sterft duizend doden bij elk nieuw trucje, elke bijna botsing of duikel), wandelen wij de wijk Feyenoord in om uiteindelijk op de kop van Zuid verzeild te geraken. Daar proberen we een selfie te maken. Om snel tot de conclusie te komen dat Hotel New York echt mooier is zonder onze misvormde hoofden op de voorgrond.

Onderweg komen we langs de Rotterdamse Munt. Een oase aan rust en kruiden bovenop een spoortunnel. Wat een geweldig concept. We kunnen er alleen nog een vers sapje krijgen, omdat ze de afgelopen week alle scholen op bezoek hebben gehad. De juffen en meesters hebben er tijdens hun einde jaar sluiting goed huisgehouden. Maar dat gebrek aan een taartje of broodje wordt ruimschoots goedgemaakt door de prachtige bedden. Bedden vol met eetbare planten als lavendel, basilicum, salie. En munt. Heel veel munt. Aaiend over de zacht bebaarde blaadjes waait de heerlijke aroma langzaam richting mijn neus. Wat een paradijs zo midden in de stad. En dat alles zonder subsidie, weet de eigenaresse me te vertellen.

Als we weer richting Skateland lopen, is het nog lang geen tijd, dus nestelen we ons op een grasveld tussen de ‘locals’ vanuit alle windstreken. Eén plukje probeert een barbecue aan de praat te krijgen. Met kriebelende grassprietjes in mijn nek, dringt af en toe iets petroleum-achtigs mijn reukkanaal binnen.

Twee bankjes verderop wordt prima 1,5 meter afstand bewaard in wisselende samenstellingen. Ertussen een soort grote papa beer in glimmend trainingspak. Na de levendige praatjes met zijn leeftijdsgenoten zoekt hij de voetballende jongere beertjes op. Een aai over de bol. Een stomp op de schouder. Hij lijkt een gemoedelijk papa-praatje met ze te maken.

Aan de andere kant twee gezinnen die elk hun weegs gaan. ‘Ik kan vanmiddag niet spelen, want ik moet naar mijn oooooooma’, gilt het ene kind vanaf zijn fietsje over zijn schouder naar het andere. Het lijkt de ander niet echt te deren. Hij fiets, zo snel als zijn zijwieltjes kunnen, achter zijn moeder aan. Morgen weer een dag.

Als ik omhoog kijk, zie ik de contouren van een oude watertoren. Als een getuige van deze kleine geluksmomentjes staat hij daar over ons en de Nieuwe Maas te waken.